Oktober 2018
Jan-Paul de Beer van Springlab ontwikkelde Flo: een zuil met een beeldscherm vlak voor verkeerslichten die de snelheid van fietsers meet en hen dan ter plekke adviseert om sneller of langzamer te fietsen om zo groen licht te halen. Inmiddels is De Beer bezig met een andere mooie innovatie: bewegend leren – eerst voor peuters en straks voor het hele onderwijs.
De Flo was enerzijds een succes en anderzijds een teleurstelling, legt Jan-Paul de Beer uit in het zojuist betrokken nieuwe Springlab-kantoor in Utrecht – een fris opgeknapt klassiek schoolgebouw. ‘Het moeten stoppen voor rood licht is nog steeds een grote ergernis voor veel fietsers. De Flo zorgt ervoor dat je minder vaak hoeft te stoppen. Daarmee krijg je meer fietsplezier en bovendien een betere doorstroming op de stedelijke fietspaden. Allemaal pluspunten. Ik ben heel blij dat – na de nodige moeite – zowel Utrecht als Eindhoven de Flo hebben geïnstalleerd, mede dankzij de contacten die ik via Smart Cycling Futures heb kunnen leggen. Maar… in het algemeen zien gemeenten teveel beren op de weg bij dit soort innovaties, heb ik gemerkt. Uiteindelijk bleek het voor ons als kleine start-up niet haalbaar om de Flo zelf verder door te ontwikkelen en in de markt te zetten. Daarvoor heb je op korte termijn veel meer afnemers nodig die er echt voor gaan.’
Omgaan met onzekerheid
Hoe kwam het dat zo’n geweldig concept als de Flo toch niet echt ingang vond bij gemeenten, vraagt Hugo van de Steenhoven. De Beer: ‘Het lijkt erop dat gemeenten alles van tevoren helemaal willen doordenken en zeker willen weten of een innovatie ook echt werkt. Men is niet zo snel bereid om een traject in te stappen waarvan de uitkomst onzeker is. Innoveren betekent experimenteren en gaandeweg leren van de ervaringen. Maar daarvoor moet men dan wel open staan. Gelukkig is het in twee gevallen wel gelukt. Bij Eindhoven werkte ik samen met Bas Braakman, een innovatieve ambtenaar die echt wat wilde. Ik heb geleerd dat dit essentieel is: dat je innovatieve beslissers en managers nodig hebt. Als je bij zo’n product als de Flo afhankelijk bent van mensen die vooral bezig zijn met verkeerslichtinstallaties en allerlei praktische bezwaren opwerpen, dan kom je er niet. Iemand als Bas Braakman kijkt verder dan dat.’ Hugo van der Steenhoven: ‘Wat daarbij helpt, is dat innovatie ook in de missie van de stad Eindhoven zit.’
Competitie tussen steden
Durven falen is een belangrijke randvoorwaarde voor experimenteren, aldus De Beer. ‘Een angstcultuur waarin mensen hard worden afgerekend op van te voren afgesproken resultaten is slecht voor innovatie. Bij de Flo was het eigenlijk heel simpel: we hielden rekening met de verkeersveiligheid en andere eisen en verder was het gewoon een kwestie van kijken of het werkt. Als het mislukt, is het geen grote ramp, dus dat risico is overzichtelijk. Grappig was dat we het erg goed deden in de PR waardoor er een soort competitie ontstond tussen Utrecht en Eindhoven: wie zou de Flo als eerste installeren? Doordat Eindhoven aankondigde Flo te gaan installeren, ging Utrecht na een lang voortraject uiteindelijk ook overstag… met als gevolg dat de Flo er in Utrecht eerder stond dan in Eindhoven – wat dan weer jammer was voor Eindhoven. Maar zo gaan die dingen soms: een versnelling of vertraging heb je niet altijd in de hand.’
Vertraging is niet te financieren
Vertragingen in implementatieprocessen kunnen start-ups zelfs de kop kosten, vertelt De Beer verder. ‘We moesten nog meer investeren dan we al gedaan hadden in de trajecten in Utrecht en Eindhoven om de Flo verder geïmplementeerd te krijgen. Maar toen kwamen er gemeenteraadsverkiezingen en werden allerlei processen in gemeenten stilgelegd. Mensen verwisselden van positie. In Antwerpen waren er dan wel geen verkiezingen, maar gebeurde er een dodelijk fietsongeluk dat geheel los stond van Flo, maar waardoor wel alles stil viel. Dus zelfs op plekken waar veelbelovende beginnetjes lagen, stagneerde het. Dat kostte ons veel tijd en leverde geen inkomsten op. Zoiets is voor een klein bedrijf niet vol te houden. We konden het hele project niet even on hold zetten en ondertussen andere dingen gaan doen. Nou ja, uiteindelijk is het daar wel op uitgedraaid. Want traagheid is voor een start-up niet te financieren. We hebben ook geleerd dat je consultancy en verkoop beter niet kunt combineren in een bedrijf. Dat hebben we ook veranderd. We hebben de tijdelijke projectmanagers die we hadden, moeten laten gaan en onze business over een andere boeg moeten gooien.’
Beweegvloer
Die andere boeg lag wel in het verlengde van De Beer’s interesse: gezond bewegen. ‘Kinderen leren veel beter als ze bewegen. Bovendien is het goed om kinderen al vroeg veel te laten bewegen om te voorkomen dat ze later vooral zitten – het nieuwe roken, je weet wel… We ontwikkelen nu samen met uitgevers in de onderwijswereld leerpakketten voor in eerste instantie de kinderopvang. We werken nu dus samen met commerciële partijen met een sociale doelstelling. Een uitgeverij lijkt een vrij traditionele instelling, maar ze gaan wel degelijk met hun tijd mee en staan open voor nieuwe vormen van leren. Het is een systeem met interactieve games die reageren op de beweging van de kinderen als ze over de projecties lopen. Ze vinden het geweldig en zijn er niet weg te slaan! Leuk is dat we bij demonstraties merken dat ook volwassenen er heel speels op reageren.’
Overheid versus bedrijfsleven
Hugo van der Steenhoven: ‘Smart Cycling Futures is een project dat via NWO wordt gefinancierd. In dat kader zijn we verplicht om met praktijkpartners zoals gemeentelijke overheden samen te werken. Die overheden zijn onmisbaar voor het realiseren van fietsinnovaties. Maar uit jouw verhaal krijg ik de indruk dat ze eigenlijk niet zo goed geëquipeerd zijn om mee te doen aan innovatieve experimenten.’ De Beer: ‘Ja, en eigenlijk is dat heel erg jammer. Ik zou zelf als bedrijf na alles wat ik heb meegemaakt niet zo snel meer zaken proberen te doen met een markt die voor 100% uit de overheid bestaat. Nu ik meer in de onderwijswereld zit, zie ik hoe anders dat werkt. Een uitgever van leermiddelen heeft concurrenten en moet vernieuwen. Een gemeente hoeft dat niet per se. Bij gemeenten zijn er te weinig prikkels om het beter te doen. Een uitgeverij of kinderopvanginstelling heeft die prikkels wel, omdat ze commercieel moeten werken.’
Pilots onderbouwen
De Beer is – ondanks het wat bittere einde van de Flo – nu onverminderd enthousiast aan het werk met bewegend leren. ‘Kinderen van nu zijn ook de ontwerpers van de toekomst. Het zou geweldig zijn als we eraan kunnen bijdragen dat er een generatie opgroeit die weer meer beweegt dan de vorige en daar ook meer oog voor heeft. Ook bij deze innovatie is er weer ene link met wetenschappelijk onderzoek, want de games die we ontwikkelen voor de beweegvloer zullen goed onderbouwd moeten zijn. Daar werken we nu aan.’
Netwerken
Van der Steenhoven: ‘Wat zou een onderzoeksproject als Smart Cycling Futures kunnen doen om innovatoren als Springlab een stap verder te helpen?’ De Beer: ‘Het was heel goed geweest als onderzoekers een effectmeting hadden kunnen doen van de Flo. Dat zat niet in SCF, maar we hebben wel met andere onderzoekers kunnen samenwerken. Een wetenschappelijke begeleiding van pilots is heel belangrijk voor de legitimering om innovaties verder te helpen. Ik denk dat daar in de wereld van de start-ups veel behoefte aan is. Voor hen is het lastig om aan goed onderzoek te komen, want ze kunnen niet zomaar een universiteit inhuren. Misschien zou het wel helpen als er goed begeleide masterstudenten beschikbaar zijn. Daar kan een project als SCF ook mee werken. En verder is zo’n project als SCF met al die bijeenkomsten met verschillende partijen uit de ‘triple helix’ erg waardevol vanwege de contacten die partijen onderling kunnen leggen.’
Bewust en zeker in het verkeer
Van der Steenhoven: ‘Hoe zie jij de stad van de toekomst als je ook kijkt naar gezondheid en bewegen?’ De Beer: ‘Ik denk dat de factor beleving het allerbelangrijkst is. In de commerciële wereld werken bedrijven daar allang mee. Maar overheden kijken niet zo erg naar emoties; daar zie je meer de rationele benadering. Als we de stad nu eens meer ontwerpen vanuit de beleving van mensen, dan kunnen we hen aan het fietsen krijgen en houden. In de drukke hectiek van nu is het bijvoorbeeld voor een ouder met een jong kind vaak niet zo fijn om door de stad te fietsen. De vraag is hoe we het fietsplezier voor iedereen kunnen bevorderen. De link met jonge kinderen die veel bewegen, is evident: kinderen worden zo bewuster van hun lichaam, krijgen een betere balans en ontwikkelen vaardigheden en zekerheid. Zo kunnen ze zich ook gemakkelijker in het verkeer gaan bewegen. De omgeving moet wel uitnodigen tot beweging. Utrecht probeert de stad echt op die manier te ontwikkelen. Je moet als burger verleid worden – zoals nu de smartphone en de tablet ons verleidt… zo moet eigenlijk de hele stad ons verleiden.’
Rechtzetten van weeffouten
De Beer ziet nog een mooie parallel tussen duurzaamheid en beweging. ‘Het gaat in feite om het rechtzetten van weeffouten. Zoals we eerst de aarde aan het verkloten zijn geweest, moeten we nu de draai naar duurzaamheid maken. Zo hebben we ook ons lichaam veronachtzaamd en moeten we nu weer naar veel meer natuurlijke, dagelijks ingebouwde beweging toe. En laten we stoppen met al die citymarketing en die eenzijdige gerichtheid op de lijstjes: hoe doet onze stad het in vergelijking met andere… Kijk liever naar hoe je eigen bewoners zich voelen. De beste fietsstad van Europa – who cares? Het gaat erom of mensen met plezier blijven fietsen.’